Artikelindex

De bottleneckmanagementregels

Tot besluit van dit artikel volgen enkele regels die de basis vormen voor het toepassen van bottleneckmanagement in productiesituaties. Deze regels geven een indruk van de wijze waarop binnen de filosofie van bottleneckmanagement naar de productie wordt gekeken.

1. Balanceer allereerst de goederenstroom en niet de capaciteit

Gewoonlijk proberen we in productieafdelingen eerst de capaciteit van verschillende bewerkingsplaatsen te balanceren, daarbij de stilstand van mensen en machines tot een minimum beperkend. Vervolgens trachten we de doorstroming van goederen in stand te houden met die volledig (over)bezette mensen en machines. Dit resulteert in hoge voorraden en lange doorlooptijden en niet te vergeten een slechte doorstroming. Laat daarom de productiemiddelen alleen die onderdelen produceren die werkelijk nodig zijn om aan het productieplan te voldoen.

2. De bezetting van een niet-bottleneck wordt niet bepaald door zijn eigen capaciteit maar door andere beperkingen in de fabriek

Bottlenecks bepalen het tempo van een productiesysteem. De mate waarin een niet-bottleneck wordt benut hangt af van:

  • de behoefte van de bottleneck aan wie de niet-bottleneck toelevert;
  • de aanvoer van een bottleneck die ervoor ligt.

De enige productiemiddelen die 100% bezet gehouden moeten worden, zijn de bottlenecks. Deze zijn immers bepalend voor wat er uiteindelijk de fabriek uitgaat en dus geld oplevert. De bezettingsgraad van de niet-bottlenecks is eveneens afhankelijk van de buffergrootte. Een kleinere buffer betekent kleinere series en dus vaker omstellen. Hierdoor zal de bezettingsgraad van niet-bottlenecks hoger worden en mogelijk wel in de gaten moeten worden gehouden.

3. Gebruik en nuttig gebruik van een capaciteit is niet hetzelfde

Onder ‘nuttig gebruik’ wordt de mate verstaan waarin een productiemiddel zou moeten worden ingezet, terwijl ‘gebruik’ wordt gedefinieerd als de mate waarin een productiemiddel zou kunnen worden ingezet. Gebruik van productiemiddelen betekent sturen op een hoge bezettingsgraad. Gebruik in plaats van nuttig gebruik van een capaciteit is in feite verspilling van capaciteit, die zich uit in te hoge voorraad. Dit omdat producten niet door (een) daaropvolgende bottleneck(s) kunnen worden verwerkt.

4. Eén uur stilstand op een bottleneck is één uur stilstand voor de gehele fabriek

Bottlenecks moeten voor 100% nuttig worden gebruikt. Een uur verlies van een bottleneck kan niet meer worden ingehaald. Met andere woorden, we verliezen omzet als gevolg van een stilstand op de bottleneck.

5. Eén uur bespaard op een niet-bottleneck is een luchtspiegeling

Per definitie is de tijd van een niet-bottleneck op te delen in drie elementen:

  • cyclustijd;
  • insteltijd;
  • leegloop.

De component ‘leegloop’ is iets dat bij een bottleneck niet mag voorkomen. Wanneer we een uur aan insteltijd besparen en die tijd inzetten als cyclustijd, kost dat alleen maar geld omdat er dan producten worden geproduceerd die niet door de bottleneck kunnen worden verwerkt. Het omzetten van een uur insteltijd in een extra uur leegloop zal ook niets bijdragen aan de prestatie van het totale systeem. Dit is schematisch weergegeven in figuur 2.

Bottleneck-management-2-2

Figuur 2: Besparingen op bottlenecks en niet-bottlenecks

Door besparingen op niet-bottlenecks kan het echter wel mogelijk zijn dat de behoefte aan een tijdbuffer voor de bottleneck afneemt. In dat geval moeten de investeringen wel gericht zijn op het verkleinen van de grootste buffer.

6. Bottlenecks bepalen de doorvoer en de voorraden

Gedurende een productieproces ontstaan er voorraden in de vorm van onderhanden werk. Deze voorraden bevinden zich voornamelijk vlak vóór de bottlenecks. De niet-bottlenecks draaien daarentegen met kleine voorraden of geheel zonder voorraden. Niet-bottlenecks moeten daarom slechts onderdelen verwerken in het tempo waarin deze via de bottlenecks worden aangevoerd. Toch zijn de niet-bottlenecks medebepalend voor de hoogte van de voorraad. De buffers worden immers gevormd om de storingen en fluctuaties die zich bij niet-bottlenecks voordoen, op te vangen.

7. De transportbatch behoeft niet en moet vaak zelfs niet gelijk zijn aan de bewerkingsbatch

Het splitsen en overlappen van series zijn in de bottleneckmanagementfilosofie een geheel geaccepteerde zaak. Zodra een redelijk aantal van een bewerkingsserie is geproduceerd, worden ze getransporteerd naar de volgende bewerkingsstap. Dit terwijl de vorige bewerking gewoon doorgaat met het voltooien van de bewerkingsserie. Dit is in figuur 3 schematisch weergegeven.

Bottleneck-management-2-3

Figuur 3: Bewerkings- en transportbatches

De keuze van de verschillende batchgroottes wordt tevens bepaald door de noodzaak een bottleneck altijd aan de gang te houden. Wachten op het aanvoeren van een batch betekent immers omzetverlies voor het gehele systeem.

8. De bewerkingsbatch moet variabel zijn en niet vast

Het bepalen van de grootte van bewerkingsbatches is afhankelijk van het feit of het bottlenecks of niet-bottlenecks betreft. In principe moet de insteltijd van een bottleneck zo kort mogelijk worden gehouden. Daarom zullen we trachten de bewerkingsseries zo groot mogelijk te maken. Dit vergt immers minder omstellen en dus meer nuttig gebruik van de capaciteit. Voor niet-bottlenecks kan de leeglooptijd vrijwel volledig worden benut door vaker om te stellen. Daar zullen we dus trachten de bewerkingsseries zo klein mogelijk te houden, hetgeen zal resulteren in een lagere voorraad onderhanden werk.

9. Leveringstijden zijn het resultaat van een planning en kunnen niet van tevoren worden vastgesteld; planningen moeten worden opgesteld rekening houdend met alle beperkingen in de fabriek gelijktijdig

Vooraf vastgestelde seriegroottes leiden tot vaste doorlooptijden. De productieplannen worden gebruikmakend van deze vaste doorlooptijden opgesteld. Problemen ten gevolge van capaciteitstekorten ergens in de keten worden pas opgemerkt als het betreffende productieplan al in uitvoering is. Daarom is het belangrijk dat reeds bij het opstellen van een productieplan met alle bekende ‘beperkingen’ moet worden gerekend. Uit de praktijk blijkt echter dat het haast niet voorkomt dat twee ‘beperkingen’ elkaar voeden. De verklaring hiervoor is dat het hebben van elkaar voedende ‘beperkingen’ de doorvoer van de fabriek dusdanig verkleint dat we onmiddellijk overgaan tot het wegnemen van één van beide.

 


Dit dossier is eerder verschenen bij WEKA Uitgeverij in Excellente Bedrijfsvoering. Auteur: Paul Denneman