Artikelindex

Het procesmodel

De processen worden gedefinieerd door middel van workflows, een stappenplan voor elk type werk. Elke stap binnen een workflow heeft zijn eigen regels en instructies voor het verwerken en verzamelen van gegevens. Het procesmodel opzetten omvat onder andere het definiëren van de producten die moeten worden gevolgd. InSite biedt de mogelijkheid gebruik te maken van productfamilies. In een familie zijn verschillende producten op basis van een aantal kenmerken samengevoegd in een familie. Als we een instelling willen veranderen voor meerdere producten, die vallen binnen een familie, dan is het praktisch als dat in één keer kan gebeuren. Een wijziging wordt, bij gebruik van productfamilies, dan onmiddellijk toegepast op alle producten binnen een familie. Daarnaast is het ook mogelijk om bepaalde attributen in het proces te negeren voor een gehele familie. In het procesmodel worden de verschillende aspecten vastgelegd. De onderlinge samenhang van deze elementen vindt u in figuur 7.

Figuur 7. De elementen van het procesmodel.

Figuur 7. De elementen van het procesmodel.

De definities van de verschillende elementen zijn de volgende:

Product: De items die geproduceerd worden in een fabriek. Producten kunnen eindproducten, componenten of ruwe grondstoffen zijn. Ieder gefabriceerd product heeft een eigen workflow waarmee het geïdentificeerd kan worden.

Workflow: Een workflow is een serie stappen die de route en processen aangeeft die nodig zijn om de gefabriceerde producten te definiëren. Binnen een workflow kan ook verwezen worden naar een sub-workflow. Gebruik van subworkflows vereenvoudigen de definitie van productpaden.

Wanneer een sub-workflow wordt veranderd, dan wordt die verandering meteen doorgevoerd binnen elke workflow waar dezelfde sub-workflow in zit. Ingewikkelde workflows kunnen zo worden gemodelleerd door al (vooraf) gedefinieerde sub-workflows aan elkaar te koppelen.

De sub-workflows kunnen worden gebruikt in verschillende workflows. Zo hoeft een subworkflow slechts een keer gedefinieerd te worden. Hiermee is het modelleren van workflow als het ware een modulair proces.

Stap:  Binnen een workflow zijn er twee soorten stappen: a. Een specificatie stap die verwijst naar een processpecificatie. b. Een workflow stap die verwijst naar subworkflow. Beide soorten stappen houden zowel verwijzingen naar de standaardvervolgstap in als naar andere optionele vervolgstappen. Dus: de standaard ervolgstap definieert een standaardprocespad; optionele vervolgstappen definiëren veranderende procespaden.

Pad:  Een pad is de schakel tussen stappen binnen de workflow. Paden worden gebruikt om vooraf de toelaatbare vervolgstap(pen), die een product mag volgen, te definiëren en te controleren.

Alternatief pad: Elke stap kent een ‘default’-pad en dit pad kan – optioneel – een alternatieve procesroute aangeven. Een typische toepassing van alternatieve paden is om de volgende optionele stap te predefiniëren, gebaseerd op de verwezenlijkte resultaten van het proces. Hiermee kan een soort If-Then-Else statement gebouwd worden.

Path selectors: Met ‘path selectors’ kunnen we automatisch een procespad kiezen gebaseerd op de procesresultaten of andere criteria. De regels voor elke ‘path selector’ kunnen worden toegepast op elke procespad. Het verschil met een altenatieve stap is dat hier een volledig pad – afhankelijk van resultaten – aangegeven kan worden. Bij een alternatieve routing kunnen we – afhankelijk van de resultaten – een alternatieve stap definiëren.

Operatie: Een operatie is een logisch of een fysieke punt in het proces, waar vandaan we voorraadmutaties en productieactiviteiten kunnen volgen. Operaties kunnen we samenvoegen tot ‘work centres’. Zowel voorraad, in-transit en externe servicelocaties kunnen worden toegewezen aan operaties.

Specificatie: Een specificatie omschrijft de processen die uitgevoerd moeten worden binnen een operatie. Een specificatie verwijst naar werkinstructies, documenten, set-up informatie en resources. Specificaties bevatten ook informatie over (gedetailleerde) planningen en procesparameters.

Document: Een document verwijst naar een bestand dat tekst, tekeningen en verdere instructies en beschrijvingen bevat die nodig zijn bij de betreffende specificatie.

Naast de modellen en stamdata zijn er nog een drietal aspecten van belang bij het modelleren: 1. Revisiemanagement 2. Overide processing 3. Stuklijst of Bill-of material (BOM)

Revisiemanagement: Er bestaat de mogelijkheid om meerdere revisies van de onderdelen van ons model, zoals producten, specificaties en workflows te onderhouden. Een waardevol aspect van revisiemanagement is dat InSite op het moment dat de gegevens werkelijk nodig zijn dynamisch kan bepalen welke revisie toegepast dient te worden. Dit laat de mogelijkheid open om producten dusdanig te definiëren dat ze altijd de meest recente versie van een workflow gebruiken. Het definiëren van het product als er nieuwe revisies worden toegevoegd, gebeurt hierna automatisch.

Het revisiemanagement omvat: – De mogelijkheid om herzieningen aan te brengen aan componenten zoals producten, workflows, specificaties, documenten en instellingen. – De mogelijkheid om te verwijzen naar een specifieke herziening. – De mogelijkheid om bestaande herzieningen te kopiëren.

Override processing: Override processing is een techniek die wordt gebruikt door het gehele proces van modeldefinitie heen. Wanneer u de workflow instelt of onderhoudt, kunt u overrides voor ieder veld in het model specificeren. Bijvoorbeeld: U heeft een workflow voor een generieke component. Alle producten die hetzelfde proces doorlopen verwijzen naar dezelfde multi-step-generieke workflow. Echter, als de standaard ‘run rate’ (aantal geproduceerd per uur) voor een zekere stap verandert, dan kunt u gebruik maken van een override om zo de generieke workflow specifiek voor het dan te produceren product te maken. In dit geval gebruikt u een override voor de stap om zo eerst te controleren of het product een eigen run rate heeft. Zo ja, dan zal de run rate van het product de run rate van de stap overschrijven.

De override-functionaliteit maakt gebruik van Dynamic Value Expressions (DVE’s). Een DVE is een expressie of een serie van expressies die run time worden behandeld. Elke expressie binnen een DVE verwijst naar een ander veld waar een override waarde te verkrijgen is. Dat veld kan tot elk modelleringcomponent behoren. De mogelijkheid om een serie van expressies te gebruiken betekent dat het mogelijk is om meerdere velden te specificeren waar een override-waarde te verkrijgen is. Ook is het zo dat de positie van een expressie binnen een serie de hiërarchie van welke waarde er moet worden gebruikt, bepaalt.

Override processing minimaliseert het onderhoud. Wanneer override-waarden dynamisch worden toegepast, zullen alle override-expressies – die verwijzen naar een ander component – veranderingen doorvoeren naar die component. Resultaat: een verandering in een component wordt automatisch doorgevoerd naar alle objecten die verwijzen naar die component. Stuklijst of Bill-of-Materials (BOM)

Een BOM legt de structuur van elke samenstelling en subsamenstelling, die wordt gebruikt binnen de productie, vast. Binnen InSite kan de BOM wordt gekoppeld aan een product, een verpakking, een specificatie, een order of een klant. Deze flexibiliteit maakt het pakket geschikt voor zowel make-to-order (MTO) en configureto- order (CTO)-omgevingen. Tevens is het hierdoor mogelijk om orders elektronisch te verwerken. Door een goede connectivity met andere systemen, kunnen deze systemen automatisch de update van InSite BOM’s verzorgen. In een BOM kan, naast de verschillende materiaal-parameters en alternatieve materialen, ook het leveranciersnummer worden vastgelegd.

Een ondersteuning van ‘vendor-supplied parts’ is tevens mogelijk. Hierbij geeft de klant aan dat bepaalde componenten van bepaalde – meestal niet de eigen – leveranciers moeten worden betrokken. In de BOM is het ook mogelijk om componenten toe te wijzen aan een bepaalde fysieke locatie of aan een doelsamenstelling. Het programma ondersteunt volledige traceability van alle componenten, vanaf de initiële productie tot aan de verscheping naar klanten. Het systeem selecteert en registreert de lotcodes van grondstoffen, subsamenstellingen of eindproducten en of eenheden kunnen worden geselecteerd en bijgehouden met of zonder dat er een BOM-structuur is gedefinieerd.

Verder is het mogelijk om eerder toegewezen materialen aan een bewerking te verwijderen en vervolgens andere materialen toe te wijzen. Het eerder toegewezen materiaal kan dan worden teruggebracht naar het magazijn, worden herbewerkt voor dezelfde bewerking, toegewezen worden aan een andere bewerking of vernietigd.